maandag 03 juni 2024

Column Heleen Oomen: Stukje Ik

Disclaimer: ik ben een millennial, dus dit stukje gaat veel over mij, versies van mij, hallucinaties van mij en nog eens mij. Moge jij wat aan mij hebben. 

Toen ik me een paar jaar geleden realiseerde dat ik depressief was geworden, accepteerde ik zonder protest het voorschrift van mijn psychiater: ik kon aan de antidepressiva.
Als je depressief bent - en in mijn geval ook angstig -, zit je hart potdicht. Daar waar je hart zit, is hars gegoten, en verhard tot barnsteen. Het barnsteen zit onbeweeglijk in je borst.
Volgens mij is het niet zo dat je niets voelt, zoals veel mensen zeggen, maar er is niets daadwerkelijk meer goed.
Je bent zwaar, en intens verdrietig. Ik voelde intense zelfhaat, haat naar anderen toe, schaamte, schuldgevoel, maar ook desinteresse, walging, hopeloosheid. Ik was cynisch en hard. Niets ontkwam meer aan mijn negativiteit, ook niet goedbedoelende mensen, plekken, ervaringen. Herinneringen waarin ik gelukkig was geweest maakten me bedroefd. En was ik eigenlijk ooit gelukkig geweest…?
Het is zo verraderlijk geleidelijk gegaan: eerst was er nog af en toe respijt, al dan niet door grappige vrienden, lieve partners of alcohol aangezwengeld, maar uiteindelijk is er niets dat verlichting biedt. Kussen en omhelzingen, alles gaat in de beerput. Hoe had ik kunnen weten dat uiteindelijk alleen jijzelf jezelf eruit kust en omhelst? 

Dus daar ging ik, een apotheek in Amsterdam-Zuid binnen. Ik maakte me zorgen over de opbouwperiode van de pillen, waarin je je vaak eerst véél slechter voelt, en dan pas beter. De apotheker vroeg: “Eerste keer?” en deed een poging mij gerust te stellen. Natuurlijk luisterde ik niet. Maar voorzichtig geloven dat de pillen zouden werken, deed ik wel.

Het zou erger worden dan ik dacht. Daar waar ik me eerst ouderwets kutter dan kut voelde, wist ik nu niet meer te functioneren door hoe onuitstaanbaar ellendig elke minuut van de dag was. Ik weet nog dat ik mijn zus schreef: “Er is een begrafenis in mijn hart”.
Och, ik werd toch zó poëtisch van ellende in die tijd.
Ik kreeg levensechte nachtmerries zoals nooit tevoren: over lijken met vreemd pulserende genitaliën, een (mij bekende) vrouw die zichzelf ontleedde, met alleen mijn longen vol lucht in ondergrondse aardedonkere tunnels zwemmen, of ik urenlang in een dichte doodskist. De allerengste was van een God die donker en onbeweeglijk in de lucht hing, boven mij, als een Goddelijk Zwaard van Damocles.  

Mijn psychiater, de onnavolgbare Esther van Fenema, ried me aan te blijven concerten geven en lesgeven. Dat heb ik - met maar één dag afzeggen - in die hele opbouwperiode gedaan.

Even over therapiesessies. Vaak vragen psychiaters en psychologen na te denken over het kind dat je was, en het kind in jezelf. Dit is, denk ik zo, om bij jezelf te rade te gaan over hoe het allemaal begon, en hoe je het leed in je jeugd nu kunt helen. Het kind kon er niets aan doen, en het was machteloos en afhankelijk.  
Toen een psycholoog mij voor het eerst vroeg wat ik tegen ‘kleine Heleentje’ zou zeggen, keek ik haar vol walging aan. Ik voelde me bewerkt. Wie is zij om nu een bijzonder moment af te dwingen bij mij? Wat een gore truc.  
Maar ik vroeg aan Esther in deze opbouwperiode: “Komt het goed?”
“Ja”, antwoordde ze, want de pillen zouden gaan werken, en ik zou me beter gaan voelen.
Toen ik vroeg: “Hoe ga ik deze opbouwfase verdragen?”,  zei ze dat ik me ook kon voorstellen dat ík mezélf aanmoedigde om door te gaan.  Esther dringt niets op, maar suggereert, zo lijkt het. In werkelijkheid denk ik dat ze zo meesterlijk manipuleert, dat ik het bij haar wél toeliet.
Direct stond er, toen ik me dit voor de geest haalde, een versie van mijzelf naast Esther in haar stoel, die - geheel stil - enthousiast op en neer sprong en juichte als een cheerleader. Ik grinnikte en zei : “Tja”.
Dingen moeten bij mij altijd in de week. 

Maar je wordt wanhopig van depressie. De eerste keer dat ik het dus tóch besloot uit te proberen, was toen ik een groep stuiterende kinderen onder mijn toen nog niet zo stabiele muzikale leiding had. Mijn hart maakte overuren, mijn mond was kurkdroog, ik zweette als een otter, en ik voelde begrafenis en afgrond.
Achter de kinderen verscheen een nonchalante versie van mijzelf, leunend tegen de vensterbank. De blik zei: “Ach, je komt er wel doorheen”. En ik ging door.
Buiten projecteerde ik een Ik, die op straat voor me uit huppelde. Die Ik scheen te weten: deze kant op!
Ik werd er zo goed in, dat ik uiteindelijk leerde áltijd, waar ik het nodig had, een hallucinatie van mijzelf te projecteren, meelopend, of naast me liggend. Soms was die vrolijk, soms troostend, of kalmerend. Eigenlijk is je geest dan als een Pokémon Go-app, maar niet een Pokémon-figuur verschijnt, maar jijzelf.
Soms greep ik zelfs mijn eigen hand, of aaide mijzelf, of veegde tranen van mijn wangen. Het is per slot van rekening een intieme bezigheid, die je met niemand hoeft te delen. Je hoeft geen schaamte te voelen.

Stel dat jij, lezer, dit uitprobeert. Wie zijn deze versies van jezelf?  Wat wil je dat ze je bieden? Voorspellen ze de toekomst? Zijn ze alwetend? Beter dan jijzelf? 
Nee, dat denk ik niet. Je zoekt ze in jezelf: is er ergens nog hoop en vertrouwen?
Misschien zijn ze, als het niet lukt dat te zien, als een ideale versie van een moeder: eeuwig gelovend in jou, jou volledig accepterend. Onvoorwaardelijk liefhebbend.

De pillen begonnen, na ongeveer zes vreselijke weken, te werken. Er kwam een dun isolatielaagje tussen mij en de nare gedachten. Tot ik eindelijk zag dat ik de gedachten niet was. De Ik-hallucinaties verdwenen. Ze smolten in mij en we werden één.
En een hele tijd dacht ik er niet meer aan: ik was per slot van rekening ‘beter’, dacht ik euforisch. Eindeloos optimistische tijden braken aan!

Helaas gooit het leven je toch altijd weer wat ellende in het gezicht. Jaren later. 
Maar ik was het leger van Ik allang weer vergeten.
Tot ik onlangs besloot een serieuze poging tot meditatie te wagen. Ik meldde mij aan bij yoga-lessen waarbij je langdurig in dezelfde positie ligt, en diep in- en uitademt.
Nu moet je niet zo’n yogadocent hebben die aan één stuk door ouwehoert en op je inpraat: je moet stilte hebben om de meditatie toe te laten.
Tijdens een van de sessies, toen we lang in kleermakerszit zaten, klom ik in mijn geestesoog op schoot bij een reusachtige versie van mijzelf, ook gezeten in kleermakerszit. Ik keek omhoog naar mijn massale gezicht, dat sereen vooruitkeek, leunde tegen een kamerbrede arm aan en voelde mijzelf zacht in- en uitademen. Prettig, toch? Veilig zijn bij jezelf is van wereldbelang.
 
De week erna, weer tijdens een sessie, besloot ik bij mezelf op bezoek te gaan in een open veld. Ik construeerde mijn gezicht. Ik had heel lange wimpers. Ik had beter haar, en ik was slanker, ik had delicate vingers, ik droeg een lange jurk die mij niet zou staan. Ik was elfachtig, lieflijk.
Ik keek naar mijn eigen voeten. Had ik ineens poezelige voetjes, smal en wit? Nee, verdomme, ik heb toch gewoon grove poten, breed en rood aangelopen? En langzaam veranderde de verschijning in mijzelf, met alle – vele - imperfecties. Twee dikke gezellige armen, de wallen die er altijd zijn, de knobbelknieën. En we hadden het gezellig.    
Weer een andere sessie, nodigde ik allerlei kanten van mijzelf om plaats te nemen in mijn eigen woonkamer. Ik raad deze visualisatie voorál aan, ook omdat het best geinig is je voor te stellen dat een hele ruimte vol zit met Jou: een vrolijke versie van jezelf, een diepbedroefde, een angstige, een boze, een verveelde, enzovoort. Maar vergeet zeker niet ook alle soorten die je liever niet ziet: onhandig, lui, laf, gemeen, dommig, zelfhatend, jaloers, vraatzuchtig, verzin maar. Laat ze allemaal bij mekaar zitten en bekijk ze rustig. Accepteer ze maar.

Ik wil dit concept aansmeren aan eenieder die last heeft van zelfhaat. Je hebt niets nodig: een lege ruimte en je gewaardeerde partners, kinderen of huisdieren eventjes weg. Heb geen schaamte: jij bent je eigen eerste hulplijn. Met wie anders moet je je leven lang rooien dan met jezelf? Moge je er baat bij hebben.  

Over de auteur: Heleen Oomen


Heleen Oomen (1987) is klarinettiste van beroep, en studeerde af in 2013 aan het Conservatorium van Amsterdam. Naast haar werk als freelance musicus, waarbij ze zowel klarinet speelt als zingt, heeft zij een baan aan Muziekschool Amsterdam als docente. Ook maakt Heleen grafisch werk en schrijft zij verhalen. www.heleenoomen.nl 

    Uw internetbrowser is verouderd.

    Voor een goede weergave is een recente versie van uw browser vereist.